Terwijl de zomer eigenlijk nog moet beginnen, zie ik op ons kampeerterrein de eerste eikels al weer vallen. Die eikels doen me denken aan wat mijn vader altijd zei, als één van zijn kinderen of leerlingen voor de zoveelste keer iets deed dat hem niet zinde. Terwijl we in Twente woonden, riep hij dan in plat Utrechts “Hé, eikel! Houdt daar eens mee op!”.

Jong-volwassenen en het proces van identiteitsvorming

De eikels doen me ook denken aan één van de lichamelijke geslachtskenmerken die alle mannen gemeenschappelijk hebben. De meeste kinderen (4 van de 5) en leerlingen aan de MTS die mijn vader destijds als ‘eikel’ aansprak, waren dan ook jongens. Of beter gezegd: jonge mannen in de levensfase van vroege adolescentie. Kenmerkend voor de ontwikkeling in deze levensfase is dat we onze eerste identiteit vormen. Ofwel: een eerste zelf-beeld opbouwen. Dat doen we door bepaalde wilsimpulsen, gevoelens en gedachten over ons zelf in te sluiten en andere wilsimpulsen, gevoelens en gedachten over ons zelf buiten te sluiten. Idealiter vormen we daarmee een identiteit die zowel bij onze natuur past als in de cultuur waarin we opgroeien acceptabel is. Maar om sociaal geaccepteerd te worden sluiten we in deze levensfase in de praktijk eigenlijk altijd dingen in die niet bij onze natuur passen en dingen uit die wel bij onze natuur passen. En dat brengt me bij de verwarring die veel jonge mensen tegenwoordig over ‘man zijn’ en ‘vrouw zijn’ hebben.

‘Man zijn’ als sekse-identiteit

Als ik het over ‘jongens’ en ‘mannen’ heb, dan bedoel ik kinderen en volwassen mensen met mannelijk dna, een mannelijke hormoon-huishouding en mannelijke primaire en secundaire geslachtskenmerken. Of je ‘een man’ of ‘een vrouw’ bent, wordt in mijn visie namelijk door deze uiterlijk zichtbare lichamelijke kenmerken bepaald en niet door allerlei sociaal-culturele waarden en normen die bepalen wat je als man of vrouw verder nog zou moeten hebben, doen of zijn om een ‘echte’ man of een ‘echte’ vrouw te zijn. “Ik heb een penis en ballen, dus ik ben een man”, dat is mijn gedachtengang. “En een mens met een vagina, een baarmoeder en eierstokken, dat is een vrouw”. En dan zijn er natuurlijk ook nog mensen die bij hun geboorte enerzijds lichamelijke kenmerken van vrouwen en anderzijds lichamelijke kenmerken van mannen hebben, die noemen we dan hermafrodieten.

Een afwijkende gender-identiteit

Uit ervaring weet ik dat er verwarring kan ontstaan wanneer je wils-impulsen, gevoelens of gedachten hebt, die in de cultuur waarin je opgroeit als niet passend bij je sekse beschouwd worden of in tegenspraak zijn met je fysieke geslachtskenmerken. In onze cultuur is het bijvoorbeeld nog steeds zeer ongebruikelijk wanneer mannen een jurk of een rok met een topje dragen (terwijl het wel algemeen geaccepteerd wordt als vrouwen een broek en een t-shirt dragen). In sommige culturen is het nog steeds taboe om homo-seksuele gevoelens te hebben. En heersende denkbeelden over vrouwen (‘minderwaardige zwakke slachtoffers’) of mannen (‘dominante agressieve daders’) waar je niet mee geidentificeerd wilt worden, kunnen op gespannen voet staan met dat wat er tussen je benen zit. En het wordt helemaal complex wanneer iemand met de uiterlijke geslachtsmerken van een man zich innerlijk een vrouw voelt (of andersom).

Van afwijzing van de innerlijke natuur naar afwijzing van de uiterlijke natuur

In het verleden was de meest gangbare manier van jong-volwassenen om met deze spanning tussen binnenwereld en buitenwereld om te gaan, om gedachten, gevoelens en wils-impulsen die afweken van de maatschappelijke norm te onderdrukken en/of te ontkennen. Daarmee sloten ze dan belangrijke delen van wat wel bij hun innerlijke natuur hoorde buiten.

Ik prijs me dan ook gelukkig dat er in mijn jeugdjaren – voor zowel mannen als vrouwen – meer ruimte is ontstaan om als man of vrouw ‘gewoon jezelf’ te zijn. Dat wil zeggen: een uniek mens in een uniek (mannen-, vrouwen- of hermafrodiet-)lichaam, met een uniek wils-, gevoels- en gedachtenleven en een unieke combinatie van kwaliteiten die in onze cultuur deels als ‘meer mannelijk’ en deels als ‘meer vrouwelijk’ bestempeld worden. En het is in mijn beleving niet meer dan natuurlijk dat jong volwassenen in hun vroege adolescentie het hele spectrum van ‘mannelijke’ en ‘vrouwelijke’ gedragingen en kwaliteiten exploreren om er al doende achter te komen wat wel en niet bij hen past. Dat heb ik zelf in mijn studententijd in elk geval met heel veel plezier gedaan.

Maar de balans slaat in mijn beleving door wanneer jong-volwassenen – op basis van onbewuste wils-impulsen, gevoelens en gedachten – de uiterlijke lichamelijke geslachtskenmerken afwijzen, die ze bij hun geboorte van nature hebben meegekregen. In de vrienden-kringen van mijn kinderen zie ik veel jong-volwassenen die dat doen. En dat baart me zorgen. Mede omdat het met behulp van hormonen en plastisch chirurgische ingrepen ‘ombouwen’ van transgenders inmiddels big business lijkt te zijn. En daar waar veel geld verdiend kan worden, is de verleiding groot om het maken van winst tot doel te verheffen en verdwijnen de belangen van de mensen waar het om gaat makkelijk buiten beeld. En die mensen waar het om gaat zijn jong-volwassenen, die bezig zijn om hun eerste identiteit te vormen. Een eerste identiteit waarbij ze altijd dingen insluiten en buitensluiten die in hun volgende levensfase bij nader inzien toch niet of toch wel bij hen blijken te horen. En dan  – om verder zichzelf te worden – alsnog door hen buitengesloten respectievelijk ingesloten dienen te worden. Maar een geslachtsveranderende hormoonbehandeling en/of operatie is ‘bij nader inzien’ niet terug te draaien. Alleen al om die reden is volgens mij de uiterste terughoudendheid met dit soort behandelingen geboden. Jong-volwassenen die gedachten, gevoelens en wils-impulsen hebben die strijdig zijn met hun fysieke geslachtskenmerken zijn volgens mij meer gebaat bij ondersteuning in hun innerlijke ontwikkeling, dan bij uiterlijke medische ingrepen. Die kunnen altijd nog plaats vinden, wanneer in de ziel van een werkelijk volwassen mens de gedachte, het gevoel en het verlangen naar veranderingen van het fysieke lichaam niet afgenomen maar zelfs toegenomen blijkt te zijn.

Voorwaarden en hindernissen voor het vormen van een positieve mannelijke identiteit

In zijn boek Afwezige vaders, verloren zonen maakt Guy Corneau duidelijk dat jongens positieve mannelijke rolmodellen nodig hebben om een positieve mannelijke identiteit te kunnen ontwikkelen. Het grote probleem in onze westerse samenleving is volgens hem dat veel jongens opgroeien in een gezin waarin de vader (door werk buitenshuis en/of scheiding van de moeder) fysiek en/of emotioneel afwezig is. Wanneer er geen mannelijke rolmodellen in de buurt zijn, kunnen jongens niet anders dan een negatieve mannelijke identiteit ontwikkelen. Dat wil zeggen, een identiteit die gebaseerd is op wat de vrouwen in hun omgeving niet doen. Ofwel een identiteit die gevormd wordt door zich tegen hun moeder en andere vrouwen af te zetten. Onbewust sluit de jongen daarmee dan alle ‘vrouwelijke kwaliteiten’ die hij als man-mens ook als potentieel in zich draagt buiten. En dat brengt dan als risico met zich mee dat de jongen zich tot een extreem dominante, agressieve en vrouw-onvriendelijke man ontwikkelt.

Wanneer een vader te dominant of agressief aanwezig is of de moeder zich keer op keer erg negatief over de vader uitlaat kan een zoon zich – uit loyaliteit met zijn moeder – ook tegen zijn vader gaan afzetten. En daarmee – onbewust – de ‘mannelijke kwaliteiten’ onderdrukken die hij als potentieel in zich draagt. In beide gevallen laat de jongen dus de helft van het potentieel dat hij in zich draagt onbenut. Dit brengt me weer even terug naar het beeld van een eikel. Die heeft twee zaadlobben. En zoals een eikel de energie van twee zaadlobben nodig heeft om tot een eikenboom uit te groeien, zo hebben ook jong volwassenen zowel de vrouwelijke/moederenergie als de mannelijke/vaderenergie nodig om zich tot een heel mens te ontwikkelen.

De zoektocht naar mijn eigen mannelijke identiteit

Aan het begin van deze eeuw volgde ik diverse mannentrainingen. ‘Man Zijn’ was in die tijd echt een thema voor me. Dat wil zeggen dat ik echt onzeker was over mijzelf als man en over wat ik als man wel en niet zou moeten hebben, doen of zijn. Na een paar jaar dacht ik dat ik daar wel klaar mee was, totdat ik 10 jaar geleden met een opleiding begon om het ambacht van familie-opsteller te leren. Tijdens die opleiding kreeg ik op allerlei manieren teruggespiegeld dat ik – onbewust – nog steeds mijn eigen man zijn afwees. En dat ik me er – diep van binnen – comfortabeler bij voelde om noch man(nelijk) noch vrouw(elijk) te zijn, maar iets daar tussen in. Geen ‘hij’ of ‘zij’, maar ‘het’. Onzijdig. Tot ik bij toeval in een familieopstelling de oorsprong van dit patroon in mijn onbewuste ontdekte. Ik schrijf ‘bij toeval’ omdat het patroon van longklachten dat ik bij mijn vader, mijzelf en mijn zoon zag, de aanleiding voor de opstelling was. Wat in deze opstelling zichtbaar werd, is dat één van mijn voorvaderen zijn protestants christelijke geloof en zijn homoseksuele gevoelens niet met elkaar kon verenigen. Hij was woedend op God, die hem enerzijds een homoseksuele geaardheid gegeven had en hem anderzijds – aldus het personeel van de kerk, die hij geloofde – verbood om zijn homoseksuele gevoelens uit te leven. “Ik mag niet van mannen houden en dus ook niet van mijzelf als man”. Dat was de diepe overtuiging die ik onbewust van deze voorvader had overgenomen. Nadat ik deze onbewuste verstrikking doorzag, is ‘Man Zijn’ nooit meer een thema voor me geweest. “Ik heb een penis en ballen en dus ben ik een man. En daar hoef ik verder helemaal niets voor te doen of te laten”, is sindsdien mijn stellige overtuiging.

Onbewuste verstrikkingen met eerdere familieleden

Het persoonlijke verhaal dat ik hierboven gedeeld heb, laat zien dat niet alleen de ervaringen die we in ons eigen leven opdoen van invloed zijn op het beeld dat we van ons zelf als man of vrouw vormen, maar dat onze gender-identiteit mede gevormd kan worden door een onbewuste verstrikking met een eerder lid van onze familie van herkomst. Zo zag ik onlangs een vrouw in een opstelling die zich onbewust al meer dan vijftig jaar gedroeg als de zoon die haar vader zo vurig wenste, maar niet kreeg doordat haar moeder een miskraam had toen ze nog maar 10 weken zwanger was van haar oudere broer. En een man kan natuurlijk ook onbewust de rol van een oudere, maar op zeer jonge leeftijd overleden zus op zich nemen. Wanneer we ons van dit soort onbewuste identificaties bewust worden, ontstaat er meer ruimte om als man of vrouw gewoon ons zelf te zijn.

Waar identificeer jij je mee: je (mannelijke) buitenkant en/of je (vrouwelijke) binnenkant?

Zoals ik hierboven al schreef identificeer ik me zelf als man. Dat doe ik op basis van de uiterlijke lichamelijke geslachtskenmerken die ik heb. Die zijn mannelijk. Net zo mannelijk als de lichamelijke geslachtskenmerken van andere mannetjes-dieren, zoals bijvoorbeeld een stier (mijn sterrenbeeld). En om spraakverwarring te voorkomen noem ik de dingen graag bij hun gebruikelijke naam. Zo ook mijn eigen sekse.

Van zo’n stier kunnen we als mens overigens heel veel leren. Hij kan zich namelijk ontzettend goed op een natuurlijke manier gedragen. Hij gedraagt zich consequent als een stier, maakt zich er in zijn hele leven geen seconde druk over of mensen hem nou ‘een stier’ of ‘een koe’ noemen en denkt er ook geen moment aan om zich te laten ombouwen tot een koe… Hij is gewoon wat hij is. Net zoals een eikel en een eikenboom. Maar dit terzijde.

Tijdens één van de reizen die ik diep in mijn onbewuste maakte, heb ik ooit als hele fysieke sensatie gevoeld dat de blauwdruk van een vrouwenlichaam in aanleg in mijn (energetische) lichaam aanwezig is. En dat ik mij – in plaats van met mijn mannelijke buitenkant – ook met deze vrouwelijke binnenkant zou kunnen identificeren. Maar dat zou met de mensen om mij heen dan tot onnodig veel spraakverwarring leiden. Tenzij ik mijn lichaam zou laten ombouwen, natuurlijk. Maar ja, daarmee zou ik de natuurlijk aard van mijn lichaam extreem veel geweld aan doen. En dat is voor mij geen optie.

Iedere eikel heeft het in zich om een eikenboom te worden

Deze blog heeft al schrijvend een onverwachte wending gekregen. Ik had bedacht om – aan de hand van de metafoor van een eikel en een eikenboom – een blog te schrijven over het innerlijk potentieel dat we als man-mens kunnen manifesteren. Maar blijkbaar wilde dit nu door mij geschreven worden. En daarmee is de eikel een metafoor geworden voor een jongen en de eikenboom een metafoor voor een volwassen man, die zowel zijn ‘mannelijke’ als zijn ‘vrouwelijke’ potentieel ontwikkeld heeft.

In de loop van mijn leven is in mij het besef gegroeid dat ik als man-mens zowel het mannelijke principe als het vrouwelijke principe in mij draag. Dat beiden even belangrijk en waardevol zijn. Wat dat betreft zou ik mezelf misschien androgyn kunnen noemen. Maar daar heb ik geen behoefte aan.

De maatschappelijke trend om het lichaam dat we van nature gekregen hebben – met medisch-technologische mogelijkheden – ingrijpend te veranderen, zie ik als een extreme uiting van de disbalans tussen natuur en cultuur die zo kenmerkend is voor onze hedendaagse westerse consumptie-maatschappij. En tegen iedereen die de ziel van kinderen en jongeren opzettelijk voedt met de verwarrende gedachte dat zij in een verkeerd lichaam geboren zouden kunnen zijn, wil ik – met de woorden van mijn vader – zeggen: “He eikel! Houdt daar eens mee op!”.