Waarden

Van waaruit wij denken

Wij geloven dat de wereld er beter van wordt wanneer jongens en mannen zichzelf een leven lang blijven ontwikkelen. Niet omdat ze (nog) niet goed genoeg zijn of om anderen te pleasen, maar omdat het nu eenmaal in onze natuur zit om ons te blijven ontwikkelen. En juist door ons te blijven ontwikkelen, blijven we helemaal ons zelf.

Mannen hebben – naast vrouwen – mannen nodig om zichzelf te ontwikkelen. Als kind hebben ze een vader of mannelijke mentor nodig om de symbiotische band met hun moeder te doorbreken. Als jonge man hebben ze mannelijke rolmodellen nodig om een positieve mannelijke identiteit te ontwikkelen. Als volwassen man hebben ze andere mannen nodig om antwoorden op levensvragen te vinden, die met vrouwen niet of minder goed bespreekbaar zijn. En als oudere man hebben ze jongere mannen nodig om hun levenswijsheid aan door te geven.

In elke levensfase hebben mensen twee ontwikkelingstaken: één die verbonden is met de natuur en één die verbonden is met onze cultuur. In onze vroege kindertijd is dat eigenlijk een non-taak: onze ouders/opvoeders hebben de taak om onze veiligheid te waarborgen, zowel bij de mensen in onze omgeving als in de natuur. In onze late kindertijd is de culturele taak het ontdekken van de ongeschreven regels in de familie waarin we opgroeien en de natuurlijke taak het ontdekken van de natuur die ons omringt. In onze pubertijd verschuift het zwaartepunt in ons leven als vanzelf van onze familie van herkomst naar onze vriendengroep en onze plek in de wijdere samenleving (= culturele taak) en naar onze ontluikende seksualiteit (= natuurlijke taak). In onze vroege volwassenheid komen we vervolgens voor de uitdaging te staan om een manier te vinden om in ons eigen levensonderhoud te voorzien die sociaal acceptabel is en zo goed mogelijk bij onze natuurlijke aanleg past. Wanneer ons dat lukt, zijn we in sociaal opzicht volwassen, maar hebben we nog een half leven aan ontwikkelingspotentieel voor ons. Een levenshelft die van nature niet ik-gericht maar wij-gericht is, niet ego-centrisch maar eco-centrisch. Met andere woorden: een levenshelft waarin niet de vraag centraal staat wat het leven ons te bieden heeft, maar wat wij het leven te bieden hebben.

Alhoewel er grote overeenkomsten zijn in onze lichamelijke, emotionele en mentale structuur is iedere man uniek. Zowel in natuurlijke aanleg als in de omgeving waarin hij opgroeit en de manier waarop hij zich in die omgeving ontwikkelt. 

Er zijn vier factoren die er voor kunnen zorgen dat onze natuurlijke aanleg niet helemaal tot ontwikkeling komt:

  • de verbale en non-verbale boodschappen die we in onze kindertijd en adolescentie krijgen over hoe we ons wel moeten en niet mogen gedragen,
  • trauma’s (zowel fysiek als psychisch) die we in de loop van ons leven kunnen oplopen,
  • onbewuste verstrikkingen met het lot of de schuld van andere leden van onze familie van herkomst en
  • het ontbreken van (wilde) natuur in onze leefomgeving.

In de huidige West-Europese samenleving is de balans tussen natuur en cultuur zo sterk doorgeslagen naar de cultuur, dat veel mensen hun verbinding met de natuur verloren zijn. Zowel met de natuur die ons omringt als met hun innerlijke natuur. De gangbare opvoedingsstijlen en onderwijssystemen dragen daar ook actief aan bij: ze zijn erop gericht om kinderen te leren gehoorzamen en zich aan te passen aan ons sociaal-economische systeem. Veel mensen blijven daardoor qua ontwikkeling hangen in de – van nature ego-centrische – fase van late adolescentie. En er zijn zo weinig rolvoorbeelden van mensen die – niet alleen in sociaal opzicht, maar ook in spiritueel opzicht – werkelijk volwassen of ‘elder’ zijn dat we deze twee laatste levensfasen niet eens meer als volgende levensfasen herkennen.

Als mannen staan we voor de uitdaging om – desondanks – de talenten waarmee we geboren zijn tot ontwikkeling te brengen, in elke fase van ons leven helemaal ons zelf te zijn en de wereld die ons omringt daarmee te verrijken. 

Wij geloven dat als je doet wat je leuk vindt, dat je daar dan vanzelf goed in wordt. En dat je daarmee een maximale bijdrage aan het grote geheel kunt leveren.